[Recensie] Tot in de puntjes … Praktische leestekengids

Hanne Kloots

Miet Ooms, Tot in de puntjes … Praktische leestekengids. s.l.: Sterck & De Vreese, 2022. ISBN 9789056158866. 215 blz., 24,90 euro [paperback] / 19,99 euro [e-book].

Klik hier om de recensie als pdf te lezen/downloaden.

Cover boek Tot in de puntjes. Praktische leestekengids.

Wie op zoek is naar informatie over het gebruik van de leestekens in het Nederlands, kon tot nu toe terecht in (o.a.) de Schrijfwijzer van Jan Renkema, de Nieuwe Leestekenwijzer van Peter van der Horst en in Leestekens – Richtlijnen en tips voor interpunctie van het Genootschap Onze Taal. Onlangs vulde Miet Ooms dit rijtje nog aan met Tot in de puntjes, een “zelfrelativerende interpunctiegids” (p.14) voor wie wil weten hoe je de leestekens in het Nederlands correct gebruikt. Daarnaast besteedt het boek aandacht aan de geschiedenis van de leestekens, aan de betekenis van de leestekens in de wereld van de getallen en aan de interpunctieverschillen tussen het Nederlands, Frans, Engels en Duits.

Tot in de puntjes begint met een uitgebreid hoofdstuk over de geschiedenis van de leestekens. Het verhaal start in de 2de-3de eeuw v.Chr., toen de bibliothecaris van de bekende bibliotheek van Byzantium een systeem ontwikkelde om de pauzes in teksten zichtbaar te maken door middel van punten. In de middeleeuwen werden vooral schuine strepen gebruikt als pauzeteken. Van veel middeleeuwse teksten ging echter de originele versie verloren, waardoor het moeilijk is om echt een goed zicht te krijgen op de toenmalige interpunctiegewoonten. Wel is duidelijk dat de leestekens in de renaissance extra populair werden. Sinds de introductie van het drukproces met losse loden letters konden er namelijk geen tekentjes meer in de marge geplaatst worden.

De eerste pogingen om het gebruik van de leestekens voor het Nederlands te beschrijven en te beregelen dateren uit de 16de-17de eeuw. In de 18de-19de eeuw werden de interpunctieregels strikter. In deze periode werden o.a. de regels vastgelegd voor het gebruik van de komma in de uitbreidende en de beperkende bijzin. Opvallend: de adviezen voor het leestekengebruik werden niet opgenomen in de 19de-eeuwse spellinghandboeken, maar in afzonderlijke interpunctiegidsen. Daar kwam pas verandering in bij het verschijnen van het eerste Groene Boekje in 1954. Daarin werden namelijk regels opgenomen voor het gebruik van het koppelteken en de apostrof. Zo ontstond voor het eerst een formeel verschil tussen de “gewone” leestekens die als doel hebben om zinnen te structureren en de zgn. “woordtekens” zoals het koppelteken en de apostrof die deel uitmaken van de officiële spelling en die dus ook officieel beregeld worden in het Groene Boekje.

Na deze historische inleiding worden de leestekens een voor een besproken, beginnend bij het punt en eindigend met de emoji. Wat maakt Tot in de puntjes anders dan andere interpunctiegidsen? Allereerst is dat de toegankelijke, prettig leesbare en bijwijlen beeldende schrijfstijl. Zo wordt de dubbele punt omschreven als een teken dat “ons toegang [geeft] tot een nieuwe, veelbelovende wereld. Alles wat daarna komt, is het avontuur, de wereld die door de beschrijving wordt geschapen, de verklaring die we nu net nodig hadden” (p.91). De puntkomma is een “superkomma” (p.62) en het streepje is “het meest multifunctionele lid van de familie Leesteken” (p.137). Het gedachtestreepje ten slotte “maakt de zin langer gewoon door er te zijn en stelt hetgeen in de marge staat centraal” (p.153).

Wat Tot in de puntjes ook inhoudelijk tot een boeiend boek maakt, is de evenwichtige combinatie van adviezen en weetjes. Wie informatie opzoekt over het gebruik van het vraagteken, krijgt degelijke adviezen, maar ontdekt meteen ook dat in de jaren 60 van de 20ste eeuw de – intussen alweer uitgestorven – interrobang gelanceerd werd. Dit leesteken zag eruit als een vraagteken en een uitroepteken over elkaar. Het was bedoeld om “een extra saus van opwinding en ongeloof over een vraag/uitroep” te gieten (p.75). Een ander voorbeeld: wie opzoekt hoe je de apostrof correct gebruikt, verneemt meteen ook dat op 9 september de “Internationale dag van de typografisch correcte apostrof” gevierd wordt (p.130). Verder komt de lezer te weten dat leestekens vaak niet meteen de naam hadden die ze vandaag hebben. Zo heette de puntkomma aanvankelijk stipsnede en het uitroepteken (o.a.) klachtteken, vreugdeteken en verwonderingsteken. Ook de vorm van een aantal leestekens is in de loop der jaren geëvolueerd. Zo telde het beletselteken bij zijn introductie in de 18de eeuw vaak meer dan drie puntjes en kon je begin 20ste eeuw in Nederlandse teksten nog gedachtestreepjes aantreffen die vier keer langer waren dan het gedachtestreepje van vandaag. Verder wordt de lezer erop attent gemaakt dat enkele leestekens vandaag ook deel uitmaken van de spreektaal, namelijk tussen haakjes (p.165), slash (p.181) en hashtag (p.200). De term slash vormt intussen trouwens een nieuw Nederlands voegwoord dat zowel en als of kan vervangen.

Ten slotte valt nog op dat Tot in de puntjes geregeld aandacht besteedt aan geografische variatie. Enerzijds wordt bij elk leesteken nagegaan in hoeverre de Nederlandse conventies afwijken van de tradities uit het Engels, Frans en Duits. Daarbij blijkt bijvoorbeeld dat het punt in het Duits ook gebruikt wordt om rangtelwoorden aan te duiden, bv. 13de (Nederlands) vs. 13. (Duits) (p.41). Uiteraard komt ook een bekend verschil tussen het Nederlands en het Engels aan bod uit het domein van de getallen. Terwijl we in het Nederlands een komma zetten voor de decimalen en een punt gebruiken om grote getallen te structureren, gebruikt het Engels een punt als decimaalteken en een komma om de leesbaarheid van grote getallen te verhogen (p.56). Soms zijn de verschillen tussen talen trouwens bijzonder subtiel. Zo krullen dubbele aanhalingstekens in het Nederlands naar binnen (“…”), terwijl de Duitse Gänsefüßchen naar buiten krullen („…“) (p.118).

Naast verschillen met de buurtalen komen ook verschillen aan bod tussen het Belgisch- en het Nederlands-Nederlands, vaak geïllustreerd met kaartjes (inclusief QR-code voor meer informatie) die gebaseerd zijn op een recente enquête onder ruim 1200 respondenten. Daaruit bleek o.a. dat punt in het hele Nederlandse taalgebied een de-woord is, maar dat in Vlaanderen daarnaast ook op grote schaal het punt voorkomt (p.37). Een ander voorbeeld: terwijl in Nederland vooral dubbele punt gebruikt wordt, laten Vlamingen de buigings-e van dubbel doorgaans weg (p.99). En terwijl de oude term uitroepingsteken vandaag alleen nog in Vlaanderen te horen is (p.87), kennen alleen Nederlanders de apostrof ook onder haar naam hoge komma (p.132-133).

Kortom, dit boek is een aanrader voor iedereen die met vragen zit rond het gebruik van de leestekens in het Nederlands, maar even goed ook voor taalspecialisten die hun kennis van de Nederlandse interpunctie graag willen verdiepen en verbreden.

Hanne Kloots is verbonden aan het departement Toegepaste taalkunde / Vertalers en Tolken en aan het departement Taalkunde van de Universiteit Antwerpen.