Tot voor kort was de studie van het Latijn een integraal onderdeel van de Europese schoolcurricula. Toch is die kernplaats de afgelopen jaren hevig ter discussie komen te staan. De taal lijkt steeds minder leerlingen te kunnen bekoren, en voor velen blijft de hamvraag wat de opleiding de hedendaagse maatschappij nog heeft te bieden. Stijn Praet, onderzoeker en docent Latijnse letterkunde aan de Universiteit Gent, ziet er alvast geen bezwaar in om het Latijn morsdood te noemen, maar benadrukt wel dat die zogenoemde dode taal nog steeds blaakt van levenslust.
De Latijnse wordt veelal omschreven als ‘de prestigieuze richting’, uitsluitend weggelegd voor de allerslimsten. Als het daar spaak loopt, kunnen leerlingen nog altijd opteren voor een wetenschappelijke, humane of technische richting. ‘Zakken’, zoals men dat dan vaak noemt.
“Het credo dat Latijn is voorbehouden aan decrème de la crème, kent diepe historische wortels. Van oudsher was het in Europa de voertaal van de zogenaamde elite, een kleine maatschappelijke groep die toegang had tot een uitgebreide scholing. Een scholing die zich op de koop toe ook voltrok in het Latijn. Dat elitaire elan is dus een oude erfenis, die er vooralsnog stevig zit ingebakken. Leerlingen die in het basisonderwijs hoog scoren, worden steevast doorverwezen naar de Latijnse vanuit de enkele overweging dat ze ‘het aankunnen’. Wanneer diezelfde bollebozen nadien toch een ander traject kiezen, wordt dat ingekleed als ‘zakken’ en luidt de verklaring dat ze academisch allicht toch niet sterk genoeg waren. Een compleet achterhaald denkbeeld natuurlijk. Door leerlingen Latijn op te dringen wordt het quasi onvermijdelijk dat een aantal van hen de opleiding zonder veel animo aanvat en liever een andere weg zou inslaan. En dat terwijl anderen op voorhand al te horen krijgen dat ze er beter niet eens aan beginnen. In mijn ideale wereld kiezen leerlingen voor Latijn omdat ze daar zin in hebben, ongeacht hun prestaties op de lagere school.”
Ook in politieke kringen dweept men al eens graag met dat Latijn.
“Je ziet inderdaad dat hedendaagse politici dat vermeende elitaire aspect van Latijn graag cultiveren. Daar zijn ze overigens niet de eersten in. Doorheen de geschiedenis hebben machthebbers in de eerste plaats associaties gezocht met de fabelachtige Romeinen, en meer specifiek met grote veldheren en staatslieden. Hun beweegredenen daarvoor waren en zijn divers, maar telkens nauw verwant aan het ideologische verhaal dat ze willen vertolken. Zo zal de ene de hoogdagen van de Republiek bejubelen en Cicero als zenit van de Romanitas beschouwen, terwijl dat voor de ander eerder Caesar of Augustus zal zijn. In elk geval heeft dat veelvuldig terugkijken naar de klassieken een soort bijziendheid gecreëerd. Een idee-fixe waarbij de Romeinse oudheid wordt gezien als de sleutel om het huidige Europa te begrijpen en de Romeinen de status ‘vaders van de westerse beschaving’ krijgen toegedicht. En dat past dan weer mooi in de kraam van politici die identiteitspolitiek bedrijven en er baat bij hebben om een wij/zij-cultuur te legitimeren; om als het ware een onderscheid te maken tussen ‘Europeanen’ en hen die dat niet zijn.”
U ziet het dus anders?
“Zelf vind ik het kortzichtig om te beweren dat je in staat bent Europa compleet te doorgronden op basis van een klein stuk geschiedenis. Dat is als zeggen dat je een mens kunt begrijpen door enkel te focussen op zijn of haar tweede levensjaar. En ook al heeft dat jaar misschien enkele belangrijke lijnen getrokken, de kous is daarmee verre van af. Op dezelfde manier kan ik me bijvoorbeeld enorm storen aan het aloude cliché van de ‘duistere’ middeleeuwen. Die fantasie rond ‘hoe we onszelf als moderne mens hebben gevonden in de renaissance dankzij de terugkeer naar de klassieken’, reduceert alles daartussenin tot één groot moeras. En toch wordt een dergelijke beeldvorming nog steeds gevoed in populaire teksten, op televisie en zelfs in schoolboeken. Vaak moet ik aan mijn studenten zeggen: ‘We gaan middeleeuwse literatuur lezen. En weet je wat? Dat is geen slechte literatuur!’ (lacht)”
Het aantal inschrijvingen voor Latijn daalde de afgelopen jaren fors. Staat de richting dan toch onder druk?
“Het is een wereldwijde realiteit dat de belangstelling voor en het aanzien van taal en literatuur tanende zijn. Talenrichtingen stromen leeg, en dan is het normaal dat ook het Latijn daaronder moet lijden. De maatschappij en het onderwijs lijken zich steeds meer te plooien naar economische eisen. Er zijn maar weinigen die twijfelen aan de waarde van wiskunde of informatica in het curriculum. Vakken waarvan het direct economisch nut minder duidelijk is, belanden dan al snel in het verdomhoekje. Daarnaast stroken de traditionele verwachtingen rond taal- en leesvaardigheid niet meer met de werkelijkheid. Mogelijk is dat deels een nevenproduct van het opgroeien in een digitaal tijdperk. Onze hersenen zijn gericht op snelle herkenning en teksten skimmen. De cognitieve vaardigheden die nodig zijn om op een grondige en geduldige manier een taal te verwerven en met teksten om te gaan, worden minder getraind. Toch wil ik hiermee geenszins pleiten voor een devaluatie van wetenschappelijke of technische richtingen ten bate van het taalonderwijs. Het promoten ervan vind ik op zich een goede zaak. Wel vind ik dat alle vakken een gelijkaardige stimulans verdienen. Alles heeft tenslotte zijn plaats en zijn waarde.”
Persoonlijkheden als Lieven Scheire en Tom Naegels lieten zich op sociale media toch wat smalend uit over Latijns onderwijs. Scheire haalde aan dat hij, in plaats van Latijn, beter drie moderne talen had geleerd. Naegels verbaasde zich dan weer vooral over het gewicht van het vak.
“Dat zijn debatten die elk schooljaar weer oplaaien. Begrijp me niet verkeerd: ik kan ergens wel begrip opbrengen voor personen die aan de kaak stellen hoe vreemd het is dat we leerlingen en studenten jarenlang opleiden in een intussen dode taal. Vaak wordt dan de bal teruggekaatst: ‘Latinisten hebben betere slaagkansen in het hoger onderwijs’. Maar dan kun je je afvragen of die slaagkansen het gevolg zijn van hun studie Latijn, of van het feit dat die klassen sowieso al vol zitten met leerlingen die goed scoren.
De waarde van Latijn volledig miskennen, lijkt me daarentegen een gevalletje van ‘kind met het badwater weggooien’. Mensen laten zich vaak leiden door het idee dat een dode taal ook meteen moet worden begraven. Ik kan met het grootste gemak zeggen dat het Latijn morsdood is, maar zijn culturele en pedagogische relevantie is niet gesneuveld met de laatste moedertaalspreker. Je verdiepen in Latijnse historische teksten creëert in wezen hetzelfde effect als dialogeren met een hedendaags volslagen andere cultuur. In beide gevallen word je in contact gebracht met ideeën, visies en levenswijzen uit een wereld die op heel wat vlakken fundamenteel afwijkt van de onze. Op die manier zou Latijn je kunnen helpen in de omgang met ‘het andere’. En in de confrontatie met dat ‘andere’ leer je ook jezelf beter kennen. Je ontwikkelt het vermogen om ogenschijnlijke vanzelfsprekendheden te relativeren en krijgt zicht op je eigen plek in de geschiedenis.”
Kun je de originele Latijnse teksten dan niet net zo goed in vertaling lezen?
“Dat is zeker een mogelijkheid. Een brede blik verwerven op anderstalige literatuur is geen sinecure als je alles in de brontaal moet lezen. Feit is echter dat een vertaling steeds iemand anders’ interpretatie is. En vertalen is keuzes maken, dus er gaan altijd aspecten van de oorspronkelijke tekst verloren. Een vertaling kan the real deal nooit volledig vervangen.”
Ovidius’ Metamorfosen zijn – cru gezegd – een aaneenschakeling van verkrachtingsverhalen. Toch zijn het schoolteksten. Hoe kadert u dat in een maatschappelijke context waarin seksueel geweld schering en inslag is?
“Ik vind het belangrijk dat dergelijke teksten niet worden genegeerd, maar juist worden aangekaart om het probleem duidelijk te maken. Vandaag zijn we gewend nogal lichtzinnig om te springen met zulke fragmenten, al riskeren we op die manier de kwestie te bagatelliseren. Het merkwaardige is ook dat Ovidius zelf een beduidend confronterendere taal spreekt dan het merendeel van de moderne vertalers. Een taal die pijnlijk hard aansluit bij de dagelijkse realiteit van seksueel geweld. Vaak is het dus net de vertaler die het gif uit de scènes haalt en de gebeurtenissen zowaar romantiseert. Dat is trouwens opnieuw een argument om de originele, Latijnse teksten te lezen. Als we in de toekomst Latijn zouden blijven geven, ben ik er ook ten zeerste van overtuigd dat het vak moet worden gedacht vanuit een humanistisch, menswetenschappelijk perspectief. We moeten opteren voor actuele – en soms ook heikele – thema’s die leerlingen en studenten een spiegel voorhouden en hen oog in oog brengen met de opgaven van de 21e eeuw.”
Is dat een manier om hen opnieuw warm te maken voor een opleiding Latijn?
“Het zou een goed begin zijn. We krijgen alleszins duidelijk het signaal dat de huidige aanpak twijfels doet rijzen: moeten we daar dan op reageren door krampachtig te blijven vasthouden aan oude patronen? Of gooien we het roer om? Het lijkt nu vooral zaak om te bewijzen dat Latijn wel degelijk iets te bieden heeft, eerder dan er maar van uit te gaan dat ons vakgebied het neusje van de zalm is. Enkel zo kunnen we met Latijn het soort uitdagingen bieden waarvoor velen nu elders de tent opslaan.”
Het Latijns onderwijs herdenken, met andere woorden?
“Exact. En dan beland ik opnieuw bij die voortdurende klemtoon op de klassieken, want ook in het onderwijs kent het Latijn een automatische verbintenis met de Romeinen. Als we bijvoorbeeld kijken naar de schoolboeken van de tweede en derde graad, zien we dat daarin vaak uitsluitend teksten en auteurs aan bod komen uit de eerste eeuw voor en na Christus. Aan de universiteiten is dat weinig anders. En dat terwijl in realiteit amper 0,01% van alle bewaarde Latijnse teksten uit de oudheid komt. Dat anderhalve millennium daarna, waarin het Latijn de voornaamste geschreven taal van Europa was, wordt grotendeels verdrongen en doodgezwegen. Eigenlijk zou je dus kunnen zeggen dat we oudkundigen opleiden. Nochtans laat de overweldigende rijkdom aan teksten na de oudheid perfect toe om op een weloverwogen manier materiaal te selecteren dat inspeelt op dat humanistische idee.”
Een breder gamma aan teksten, toegespitst op de specifieke mode. Stopt het daar?
“Ook het niveau van het lesmateriaal speelt een rol. In het middelbaar wordt bij de moderne talen getracht de taalverwerving stapsgewijs op te bouwen, en wordt elke taal meteen toegepast. Het Latijns onderwijs daarentegen richt zich de eerste jaren hoofdzakelijk op grammatica, syntaxis en morfologie. En wanneer het daarna eindelijk tijd is om de teksten erbij te nemen, krijgen leerlingen de ‘Shakespeares’ van het Latijn voorgeschoteld. Vanuit taaldidactisch oogpunt is het pure waanzin om zelfs maar te hopen dat leerlingen daar baat bij hebben. Sterker nog: door hen van meet af aan voortdurend te confronteren met zulk hoog literair taalgebruik, krijgen ze de illusie dat Latijn altijd puzzelwerk moet zijn. Dat het een buitenaards moeilijke taal is die ze nooit zo goed zullen beheersen als andere talen. Terwijl er zoveel originele teksten voorhanden zijn die variëren qua moeilijkheidsgraad en garant staan voor een succeservaring. Teksten die afkomstig zijn uit de oudheid, de middeleeuwen en de renaissance, en soms ook exact vanuit die optiek werden opgesteld door schoolmeesters. Maar, dan moet je dat idee van de grote canonauteurs wel kunnen loslaten.”
Moeten namen als Vergilius, Plato en Tacitus dan volledig uit het curriculum worden geweerd?
“Ik ben absoluut niet gekant tegen de klassieke canonauteurs. Die zijn vaak een gevestigde waarde, en om goede redenen. Maar ik zou wel willen voorstellen om het huidige didactische materiaal aan te vullen met andere auteurs en teksten. Zo vind je in de gehele Latijnse literatuur bijvoorbeeld homo-erotische poëzie, fantastische reisverhalen à la Gulliver’s Travels of toneelstukken door een van de eerste vrouwelijke dramaturges van Europa, Hroswitha von Gandersheim. Je kan het zo gek niet bedenken of het bestaat in het Latijn!”
Wat zijn voor u de must reads?
“Gezien de enorme waaier aan Latijnse literatuur is dat een nagenoeg onmogelijk te beantwoorden vraag. Maar rekening houdend met de Europese literatuurgeschiedenis blijft Vergilius wel een van de voornaamste auteurs. Zijn werken – zoals de Aeneis, de Bucolica en de Georgica – zijn zeer breed georiënteerd qua stijl en inhoud. Verder zou ik ook de Bijbel willen suggereren. Heel veel literatuur – en niet alleen Latijnse – kan je niet volledig begrijpen zonder een basiskennis van Bijbelse verhalen. Uiteraard breek ik er geen lans voor om de volledige Latijnse Bijbel als leerstof te beschouwen, maar het lijkt me wel zinnig om bepaalde delen in de curricula op te nemen. Daarenboven gaat de Bijbelvertaling van Hiëronymus, de Vulgaat genoemd, uit van een uiterst begrijpelijk Latijn. Een leerling die drie á vier jaar Latijn heeft gehad, kan de Bijbel dus gerust ’s avonds in bed lezen.”
Jari Putteman studeerde recentelijk af als Bachelor in de Toegepaste Taalkunde (Universiteit Antwerpen). Momenteel volgt ze de opleiding tot Master in de Journalistiek aan de Katholieke Universiteit Leuven.
e-mail: putteman.jari@gmail.com
Mariska Hermans behaalde in 2020 haar diploma Bachelor in de Toegepaste Taalkunde Engels-Spaans aan de Universiteit Antwerpen. Ze volgt op dit moment met veel plezier de opleiding Master in de Journalistiek aan de Katholieke Universiteit Leuven.
e-mail: mariska.hermans@skynet.be