Hanne Surkyn
Voorgaand onderzoek naar de onlineschrijfstijl van Vlaamse tieners toonde dat bepaalde jongeren meer chattaalkenmerken gebruiken dan andere: berichten van meisjes bevatten bijvoorbeeld meer emoji dan die van jongens (Hilte, 2019a). In onze studie staan niet de typische kenmerken van informele onlinecommunicatie centraal, maar wel de klassieke ‘dt-fout’. Maken bepaalde jongeren meer dt-fouten dan andere? En produceren alle tieners dezelfde soort dt-fouten in hun onlineberichtjes? Om deze vragen te beantwoorden analyseerden we duizenden privéberichten die Vlaamse tieners verstuurden via WhatsApp en Facebook Messenger. Onze studie toont aan dat het profiel van jongeren geen invloed heeft op het type maar wel op het aantal dt-fouten dat ze produceren. Een verschil in spellingattitudes en beheersing van de werkwoordregels kan de gevonden sociale patronen verklaren.
Klik hier om het volledige artikel als pdf te lezen/downloaden.
Spelling van Nederlandse werkwoorden
Fouten tegen werkwoordregels zijn zo berucht in de Nederlandse taal dat ze zelfs hun eigen naam kregen: ‘dt-fouten’. Vooral homofone werkwoordsvormen zorgen voor problemen. Homofonen zijn gelijkklinkende vormen die verschillend gespeld worden, zoals (ik) vind en (hij) vindt. We schrijven die vormen, in tegenstelling tot de meeste Nederlandse werkwoorden, niet gewoon zoals we ze uitspreken (vint* vs. hoort). We spellen (ik) vind met een d aangezien we die ook horen in de infinitief vinden (i.e. het gelijkvormigheidsbeginsel). Bij de vorm (hij) vindt voegen we dan weer een t toe aan de stam naar analogie met de t in (hij) hoort (i.e. het analogiebeginsel). Deze spellingsregels zijn gemakkelijk te beschrijven en zowel op school als in publieke debatten over taal en spelling is er erg veel aandacht voor correcte werkwoordspelling. Er heerst dan ook een sociaal stigma rond dt-fouten. Toch komen zulke spelfouten frequent voor in zowel informele contexten (zoals onlineberichtjes naar vrienden) als in formele en publieke communicatie (zoals krantenartikelen en ondertiteling). Hoe het komt dat dt-fouten zo hardnekkig zijn, onderzochten psycholinguïsten. Hieronder lichten we hun belangrijkste bevindingen toe.
Het effect van homofoondominantie
Psycholinguïstisch onderzoek (Frisson & Sandra, 2002; Sandra et al., 1999) toonde door middel van taalexperimenten (zoals dictees onder tijdsdruk) aan dat veel dt-fouten het gevolg zijn van de manier waarop ons taalbrein werkt. Met name een overbelasting van het werkgeheugen ligt vaak aan de fouten ten grondslag. Wanneer het werkgeheugen te weinig tijd krijgt om de spellingsregels toe te passen, dringt het woordgeheugen de frequentste vorm, die het sterkst in het geheugen verankerd is, op. Daarom worden de meeste fouten gemaakt tegen de minst frequente vorm van een homofoonpaar (bv. vindt bij vinden). Dat patroon heet het effect van homofoondominantie (Sandra et al., 1999). Ook wij focussen in onze studie op dt-fouten in homofone werkwoordsvormen. We maken echter niet langer gebruik van experimentele data, maar onderzoeken dit type werkwoordsfouten in natuurlijk onlinetaalgebruik van Vlaamse jongeren. Daarbij gaan we na of het gender, de leeftijd en het opleidingstype van de jongeren een invloed heeft op het aantal en het type dt-fouten dat ze produceren in hun chatberichten.
Verzameling chatberichten van jongeren
Voor ons onderzoek maken we gebruik van een groot en uniek tekstcorpus dat Lisa Hilte samenstelde in het kader van haar doctoraatsonderzoek (Hilte, 2019b; Hilte, 2021). Het corpus bestaat uit meer dan 400 000 privéberichten van Vlaamse tieners, verstuurd via WhatsApp en Facebook Messenger, twee populaire chatplatformen. Jongeren doneerden vrijwillig hun chatgesprekken, die meteen geanonimiseerd werden. Ze gaven daarbij informatie over hun gender, leeftijd en opleidingstype. Alle jongeren volgden les in een van de drie voornaamste types van het Vlaams secundair onderwijs: het theoretische aso (algemeen secundair onderwijs), het praktijkgerichte bso (beroepssecundair onderwijs) en het hybride tso (technisch secundair onderwijs).
Niet alle jongeren evenveel fouten
De corpusanalyses tonen aan dat gender, leeftijd en opleidingsprofiel van jongeren invloed hebben op het aantal dt-fouten dat ze produceren. Berichten van jongens, leerlingen uit tso en bso (de meer praktijkgerichte opleidingen) en jongere tieners (15-16 jaar) bevatten significant meer dt-fouten dan (respectievelijk) die van meisjes, leerlingen uit het theoretische aso en oudere tieners (17-20 jaar). Om te achterhalen waarom bepaalde groepen jongeren meer fouten produceren dan andere, namen we een enquête af bij jongeren die peilde naar hun beheersing van de werkwoordregels en naar hun attitude ten opzichte van correcte werkwoordspelling. Die enquête toont aan dat jongens en meisjes de dt-regels in dezelfde mate beheersen, m.a.w. kunnen toepassen, maar dat meisjes meer belang hechten aan correcte werkwoordspelling dan jongens. Leerlingen in het aso beschikken dan weer over een betere beheersing van de regels voor werkwoordspelling en ze vinden correcte werkwoordspelling doorgaans ook belangrijker dan tso’ers. De sociale patronen die we eerder vaststelden in het corpus met betrekking tot het aantal dt-fouten dat tieners maken, kunnen dus gelinkt worden aan verschillen in zowel spellingattitudes als regelbeheersing
Alle jongeren zelfde type fouten
Hoewel het sociodemografische profiel van jongeren een invloed heeft op het aantal fouten dat ze produceren, heeft hun profiel geen invloed op het type fouten. Onze corpusstudie toont dat jongeren – ongeacht gender, leeftijd of opleidingstype – meer spelfouten maken tegen de minst frequente vorm van een homofoonpaar (bijvoorbeeld vind in plaats van vindt). Zo’n effect van homofoondominantie werd in eerder onderzoek aangetoond door middel van spellingexperimenten (zie boven) en datzelfde effect stellen wij nu dus ook vast in de natuurlijke, spontane schrijfcontext van informele communicatie op sociale media. Ons onderzoek bewijst dus dat de experimentele resultaten van psycholinguïstisch onderzoek generaliseerbaar zijn naar schrijfsituaties in het ‘echte leven’.
Veel fouten, weinig correcties
Ons corpusonderzoek laat niet alleen toe het aantal en het type dt-fouten dat jongeren produceren te bestuderen, maar ook hun foutcorrecties. Zulke correcties worden in onlinetaalgebruik vaak aangeduid met een asterisk. Het voorbeeld hieronder uit onze verzameling chatberichten illustreert dat:
(1) Pffff ik wordt zot
word*
Hoewel jongeren veel dt-fouten produceren in hun onlineprivéberichten (zowat 1 op de 4 werkwoordhomofonen wordt fout gespeld), verbeteren ze die fouten zelden: slechts 18 van de meer dan 3000 onderzochte dt-fouten worden rechtgezet in het chatcorpus. Jongeren gaven in een online-enquête aan dat een vlotte interactie voor hen belangrijker is dan correcte werkwoordspelling in informele onlinecommunicatie met vrienden. Bijgevolg wordt het verbeteren van spelfouten zoals dt-fouten als overbodig en zelfs tijdsverspilling gezien. De weinige zelfcorrecties die jongeren maken, zijn vaak rechtzettingen van spelfouten die voor begripshinder zorgen. Het verbeteren van andermans spelfouten wordt dan weer ervaren als gemeen en betweterig. Als tieners elkaar toch verbeteren, dan doen ze dat vaak om te plagen of te irriteren, of ze gebruiken de correctie als payback voor een eerdere aanval.
Conclusie
Onze studie verklaart waarom de informele onlinecommunicatie van Vlaamse jongeren vaak doordrongen is van dt-fouten (die zelden worden gecorrigeerd), waarom de ene fout vaker voorkomt dan de andere, en waarom bepaalde tieners meer fouten maken dan andere. Jongeren vinden correcte werkwoordspelling in informele onlinecommunicatie tussen vrienden veel minder belangrijk dan in een formele schrijfcontext (bijvoorbeeld in taken voor school). Die attitude vertaalt zich in hoge foutenpercentages en weinig foutcorrecties in privéberichten op sociale media. Toch produceren niet alle jongeren evenveel fouten: de chatberichten van meisjes, oudere tieners (17-20 jaar) en aso-leerlingen bevatten doorgaans minder dt-fouten dan die van jongens, jongere tieners (15-16 jaar) en tso- en bso-leerlingen. Die verschillen kunnen gelinkt worden aan verschillen in spellingattitudes en regelbeheersing. Maar het sociodemografische profiel van jongeren heeft geen invloed op het soort dt-fouten dat ze produceren: jongeren maken meer fouten tegen de laagfrequente dan tegen de hoogfrequente homofoonvorm, ongeacht hun leeftijd, opleidingstype of gender. Die bevinding bevestigt dus het klassieke effect van homofoondominantie in een spontane schrijfsetting.
Literatuur
Frisson, S., & Sandra, D. (2002). Homophonic Forms of Regularly Inflected Verbs Have Their Own Orthographic Representations: A Developmental Perspective on Spelling Errors. Brain and Language, 81, 545-554.
https://doi.org/10.1006/brln.2001.2546
Hilte, L. (2019a). Sociale variatie in online tienertaal. Meer regiolect bij jongens, meer emoji bij meisjes. Tijdschrift Over Taal, 57, 1-7. https://overtaal.be/wp-content/uploads/2019/06/201906Hilte-Chatberichten.pdf
Hilte, L. (2019b). The social in social media writing: The impact of age, gender and social class indicators on adolescents’ informal online writing practices. Universiteit Antwerpen (proefschrift).
Hilte, L. (2021). Online tienertaal en het effect van de gesprekspartner. Tijdschrift Over Taal, 59, 1-7. https://overtaal.be/wp-content/uploads/2021/11/Hilte_2021_DEFINITIEF.pdf
Sandra, D., Frisson, S., & Daems, F. (1999). Why simple verb forms can be so difficult to spell: the influence of homophone frequency and distance in Dutch. Brain and Language, 68, 277-283. https://doi.org/10.1006/brln.1999.2108
Hanne Surkyn maakt deel uit van de onderzoeksgroep CLiPS aan de Universiteit Antwerpen. Ze werkte recent een proefschrift in de taalkunde af onder begeleiding van prof. dr. Reinhild Vandekerckhove en prof. dr. Dominiek Sandra. Haar onderzoek richt zich op sociale en psycholinguïstische patronen in de werkwoordspelling van jongeren op sociale media.
e-mail: hanne.surkyn@uantwerpen.be